Stallantaarn en verzielhool

  
Stallantaarn

Door Toon Wassenberg
Bij het woord stallantaarn leggen we tegenwoordig eerder een verband met de verlichting van een kerststal, dan met de oorspronkelijke betekenis. Voordat in ons dorp elektriciteit werd aangelegd in 1921, was men in huis en ook op stal afhankelijk van vooral petroleumlampen. De huidige norm van tenminste 200 lux op iedere werkplek was nog niet van kracht. Boeren moesten in die tijd ’s nachts nog wel eens naar de koeien, om er een te helpen afkalven, om biggen te vangen, of om bij donker te beginnen met melken.

Verzielhool in de schouw bij Bertus van Berlo met lampje.

Als verlichting was daarbij tussen den herd en de stal in de meeste boerderijen een sparing in de muur gelaten, een opening, die hier werd aangeduid als verzielhool. In die opening stond dan een soort waaklichtje, een kleine uitvoering petroleumlamp, die moest helpen om in het donker de weg te vinden. Voor de verlichting op de werkplek was er daarnaast een grotere petroleumlamp beschikbaar, een stallantaarn. Die stallantaarn kon overal worden opgehangen aan een spijker of aan de draad waaraan de staarten van de koeien telkens tijdelijk werden vastgebonden om er tijdens het melken geen last van te hebben.
Wie denkt dat deze lichtbronnen ook dienden om nachtelijk WC-bezoek te faciliteren, vergist zich. Daarvoor waren potten beschikbaar, in alle soorten en maten, die dan bij daglicht geleegd konden worden.